Ga direct naar de content

Inkomen kind in Nederland relatief sterk bepaald door dat van de ouder

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 25 2025

Rijkere ouders kunnen hun kinderen vaak meer kansen bieden dan andere ouders, waardoor zij later relatief hoge inkomens hebben. Maar hoe bepalend is het inkomen van de ouders in Nederland voor dat van hun kinderen?

In het kort

  • Ouders dragen 32 procent van hun inkomenspositie over op hun kinderen.
  • De inkomensmobiliteit is in Nederland lager dan in veel andere westerse landen.

De intergenerationele inkomensmobiliteit meet in hoeverre het inkomen van kinderen samenhangt met dat van hun ouders. Het is daarmee een belangrijke graadmeter voor kansenongelijkheid: wanneer het inkomen van kinderen sterk wordt bepaald door dat van hun ouders, duidt dat op een lage mobiliteit en beperkte mogelijkheden om het financieel beter te krijgen.

Eerdere studies suggereren dat de intergenerationele inkomensmobiliteit in Nederland internationaal gezien relatief hoog is (Moonen en Brakel, 2013; Janssen et al., 2018; Van Elk et al., 2024). Door verschillen in methodologische keuzes, zoals steekproefselectie, de leeftijd waarop inkomens worden gemeten en het type inkomensmaatstaf, zijn deze uitkomsten echter lastig te vergelijken met internationale bevindingen.

In dit artikel schat ik de intergenerationele inkomens
mobiliteit in Nederland opnieuw, met behulp van een dataset waarin zowel het inkomen van ouders als dat van kinderen over een langere periode meegenomen wordt. Deze opzet sluit beter aan bij internationale standaarden, waardoor een vergelijking met andere landen mogelijk wordt.

Data

Ik schat de inkomensmobiliteit in Nederland met behulp van microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Hiervoor gebruik ik het bruto-huishoudensinkomen van kinderen die tussen 1980 en 1989 in Nederland zijn geboren, en het  bruto-huishoudensinkomen van hun ouders.

Bij gescheiden ouders is het ouderinkomen gedefinieerd als het gemiddelde van de twee inkomens van de ouders. Voor kinderen van wie slechts één ouder leeft of bekend is, wordt uitsluitend het inkomen van die ouder gebruikt. Jaarlijkse inkomens onder de 1.000 euro (0,5 procent van de dataset) worden verwijderd. De uiteindelijke dataset bevat 1.703.392 ouder–kindparen.

Voor zowel kinderen als ouders bereken ik het gemiddelde inkomen over alle beschikbare jaren waarin zij tussen de dertig en zestig jaar oud waren. Voor elk leeftijdscohort is minimaal vijf jaar aan inkomensdata beschikbaar. Gemiddeld zijn er dertien inkomensobservaties per ouder en negen per kind. Op basis van de gemiddelde inkomens bepaal ik de inkomensrang van elk individu binnen zijn cohort.

Inkomensmobiliteit in Nederland

De inkomensmobiliteit is kwantitatief uit te drukken via de correlatie tussen de inkomensrang van ouders en die van hun kinderen. Een correlatie van 0 duidt op geen enkele samenhang tussen het inkomen van ouders en dat van hun kinderen, en daarmee op een hoge inkomensmobiliteit.

Voor Nederland vind ik een inkomensrang-rang­correlatie van 0,32. Kinderen van ouders met een tien rangen hoger inkomen eindigen dus zelf gemiddeld 3,2 rangen hoger in de inkomensverdeling. Deze gevonden correlatie ligt hoger dan een eerdere schatting van 0,22 van Van Elk et al. (2024) voor Nederland. Dat verschil is deels te verklaren doordat zij het inkomen van kinderen op jongere leeftijd meten en minder inkomensjaren gebruiken, wat volgens Mazumder (2005) en Haider en Solon (2006) kan leiden tot een onderschatting van de inkomensmobiliteit. Daarnaast hanteren zij strengere steekproefcriteria, wat invloed kan hebben op de uitkomst.

De inkomensmobiliteit is iets lager voor kinderen met de laagste ouderlijke inkomens (figuur 1). Dit kan mogelijk worden verklaard doordat de armste kinderen een relatief sterke motivatie hebben om meer te verdienen: in deze huishoudens kan extra inkomen bijvoorbeeld het verschil maken tussen wel of geen extra zorg, hulp bij scholing, of gezond eten en sporten. Het inkomen van de kinderen van de rijkste ouders gaat ook relatief snel omhoog, wat impliceert dat de rijkste ouders relatief meer van hun inkomensvoordeel weten over te dragen aan hun kinderen. 

Internationale vergelijking

In vergelijking met andere westerse landen is de inkomensmobiliteit in Nederland relatief laag. In Zweden, Australië, Noorwegen, Duitsland, Canada en Denemarken liggen de correlaties tussen 0,20 en 0,25 (Kenedi en Sirugue, 2024), wat aangeeft dat het inkomen van ouders daar minder bepalend is voor het inkomen van hun kinderen. In Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Italië liggen de correlaties rond de 0,3, vergelijkbaar met Nederland (Kenedi en Sirugue, 2024; Rohenkohl, 2023), terwijl de schatting voor de Verenigde Staten hoger is, met een correlatie van 0,36 (Davis en Mazumder, 2024).

Hoewel Nederland te maken heeft met een relatief lage inkomensmobiliteit, is de inkomensongelijkheid hier ook relatief beperkt. Dit volgt uit een vergelijking van de Gini-coëfficiënten in 2021 (Wereldbank, 2024). Het negatieve effect van de lage inkomensmobiliteit wordt hier enigszins door gedempt: op een figuurlijke inkomensladder hangt de positie van kinderen in Nederland sterk af van de positie van hun ouders, maar de afstand tussen de treden is in Nederland kleiner vergeleken met de afstand tussen de treden in andere landen.

Tot slot

Hoewel de nieuwe cijfers een beter beeld geven van de intergenerationele inkomensmobiliteit in Nederland, vertellen ze niet het volledige verhaal. Inkomensmobiliteit is een simpele maatstaf die enkel kijkt naar de overdracht van inkomens tussen generaties. Ook andere familiekenmerken spelen een belangrijke rol in het latere succes van een kind (De Vries, 2025).

Getty Images

Literatuur

Davis, J.M.V. en B. Mazumder (2024) The decline in intergenerational mobility after 1980. The Review of Economics and Statistics, februari, 1–47.

Elk, R. van, E. Jongen, P. Koot en A. Zulkarnain (2024) Intergenerational mobility of immigrants in the Netherlands. IZA Discussion Paper, 17035.

Haider, S. en G. Solon (2006) Life-cycle variation in the association between current and lifetime earnings. The American Economic Review, 96(4), 1308–1320.

Janssen, P., R. Schulenberg, D. van Vuuren en M. Buitenhuis. (2018) Kinderen overtreffen hun ouders minder vaak in inkomen. ESB, 103(4765), 392–395.

Kenedi, G. en L. Sirugue (2024) Intergenerational income mobility in France: Comparative and geographic analysis. VoxEU Column, 12 april. Te vinden op cepr.org.

Mazumder, B. (2005) Fortunate sons: New estimates of intergenerational mobility in the United States using social security earnings data. The Review of Economics and Statistics, 87(2), 235–255.

Moonen, L. en M. van den Brakel (2011) Measuring intergenerational income mobility. Beleidsrapport CBS, 24 juni.

Rohenkohl, B. (2023) Intergenerational income mobility: New evidence from the UK.

The Journal of Economic Inequality, 21(4), 789–814. Wereldbank (2024) Poverty and inequality. Te vinden op pip.worldbank.org.

Vries, S. de (2025) Economisch succes hangt sterk samen met familieachtergrond. ESB, te verschijnen.

Auteur

Plaats een reactie

OSZAR »